Slangen

2500 Soorten

Pofadders en tijgerpythons, ring- en ratelslangen, cobra's en boa's; er bestaan wel 2500 soorten slangen in verschillende lengten, dikten en grootten. Het zijn reptielen, dus hun huid is bedekt met schubben. Omdat ze koudbloedig zijn gebruiken ze de warmte van de zon om op temperatuur te komen. Ze komen vooral voor in warme streken; in vochtige regenwouden, of in droge woestijnen. Wormslangen leven onder de grond, waterslangen in rivieren, en zeeslangen in de zee. In Nederland leven de ringslang, de gladde slang en de gewone adder. In het najaar als het koud wordt, woelen ze zich onder de grond voor een winterslaap.

Een extra neus

Slangen kunnen niet horen. Ze zijn wél gevoelig voor trillingen van de grond, zeker als ze met hun lange onderlijf uitgestrekt liggen. Ruiken doen ze des te beter. Vaak zie je ze even hun gespleten tong uitsteken om er geurstofjes mee uit de omgeving op te nemen. In het gehemelte zit het orgaantje van Jacobson: twee gaatjes met reukzintuigen. De slang brengt de tong in het orgaantje. Zo kan hij extra goed ruiken om zijn prooi goed te achtervolgen. Bovendien heeft hij nog een gewone neus op de kop. Slangen kunnen redelijk goed zien, vooral als iets beweegt. De pikzwarte, kogelronde ogen staan altijd open. Ze hebben geen oogleden; een doorzichtig vliesje beschermt tegen uitdrogen.

de ratelslang
De ratelslang 'tongelt'.
De tong is gespleten.
Hij brengt geurtjes over naar het 'orgaantje van Jacobson'.

Een nieuwe huid


Een slangenhuid lijkt glibberig en nat, maar is in werkelijkheid droog en soepel. Slangen vervellen van tijd tot tijd. De bovenste dunne huidlaag wordt van het lichaam gestroopt. Een paar dagen voordat hij gaat vervellen, stopt de slang met eten. Hij trekt zich terug op een veilige plaats, vaak in een boom. Eerst worden de ogen grijs en dof omdat het vliesje loslaat. De slang is nu heel kwetsbaar, want hij kan niet goed meer zien. De dagen daarna krijgt ook de glanzende huid een doffe, droge tint. Na het vervellen is de slang op zijn mooist. Het grijze, lege, flinterdunne omhulsel blijft achter op de plaats waar de slang is verveld.

Wurgen of gif spuiten


In het lange, dunne slangenlichaam liggen lange, dunne organen. Het hart, de maag en de lever zijn langgerekt. De meeste slangen hebben één long, of twee waarvan er één heel klein is en de ander lang en dun. Pythons en boa's horen bij de reuzenslangen. Sommige soorten worden meer dan 7 meter lang en kunnen 200 kilo wegen. Alle slangen zijn vleeseters. Pythons en boa's zijn goede voorbeelden van wurgslangen. Ze slingeren zich zó stevig om de prooi dat deze stikt. Adders en cobra's zijn voorbeelden van gifslangen. Het gif zit verzameld in de gifblaas die in verbinding staat met twee giftanden in de bovenkaak. Hun beet is voor veel prooidieren dodelijk. Slangen hebben niet veel voedsel nodig. In Artis worden ze één keer per week gevoerd met dode dieren. Ze krijgen dode muizen en ratten, een kip of een konijn.

Een grote prooi


Slangen slikken de hele prooi zonder te kauwen, met huid en haar naar binnen. De bek moet daarom heel ver open kunnen. Tussen de onder- en bovenkaak zit een extra botje -het vierkantsbeen- waardoor de bek extra wijd kan worden opengesperd. De linker- en rechter onderkaakhelften zijn verbonden met een band van 'elastiek'. Het speeksel maakt de prooi glibberig, zodat de hap gemakkelijke naar binnen glijdt. De lichaamsspieren helpen de maaltijd richting maag. De maag is heel rekbaar en de ribben zijn beweeglijk zodat de prooi goed door het smalle lijf kan. Als een slang gegeten heeft, zie je vaak een bobbel op de plaats waar de ingeslikte prooi verteerd wordt.

 

slang
Een slangenbek kan heel ver open!


Zorgzaam of niet


Als slangen paren, kronkelen ze zich om elkaar heen. Het mannetje heeft twee penissen, maar bij de paring gebruikt hij er maar één. Na een tijdje legt het vrouwtje de eieren in een nest onder de grond. De warmte van de zon broedt ze uit. Sommige slangen waken bij hun nest, maar de meesten laten het onbeschermd achter. Toch zijn er ook soorten die wél heel voorzichtig zijn met hun legsel. Bijvoorbeeld de boa en de python. Boa's leggen hun eieren niet, maar houden ze in hun lichaam. De jongen worden levend geboren. Pythons kronkelen zich om het legsel heen. Ze rillen af en toe om de eieren een beetje warm te maken.


de python

Een python komt uit het ei

Dansende slangen?


In Afrika en Azië leeft de cobra. Cobra's zijn gifslangen. Als ze schrikken of opgewonden zijn, richten ze hun kop en bovenlichaam op. Ze kunnen de ribben van hun halswervels openklappen, waardoor het bovenlichaam breed en plat wordt. Daardoor zien ze er extra dreigend uit en dat schrikt vijanden af. In Egypte en India wordt de cobra vaak gebruikt om mensen te amuseren. Een slangenbezweerder haalt het deksel van een mand waarin een cobra zit. Hij speelt op een fluit die hij van links naar rechts beweegt. de cobraDe slang volgt de bewegingen en het lijkt alsof hij danst. Vaak is het gif van tevoren verwijderd of is de bek dichtgenaaid. Anders zou het een veel te gevaarlijk toneelstukje zijn.




Als hij zich opwindt, wordt het bovenlichaam van een cobra breed en plat.
 

home